Hanna

Klokkenstoel Oldekerk

Het was feest, de elektrische luidinstallatie werd in gebruik genomen. In de bomen rond de klokkentoren, een klein eindje buiten het dorp, hingen rood-wit-blauwe slingers en de dorpsvlag wapperde aan de hoge vlaggenmast. Om 15 uur zou de burgemeester een toespraak houden. Het hele dorp was uitgenodigd en natuurlijk ging ik er, samen met mijn moeder naartoe. ‘Hoe zou het voor Hanna zijn’, vroeg ik haar toen we er naartoe fietsten, ‘hoe zou ze het vinden dat ze nu niet meer nodig is?’

Hanna woonde aan de Zandumerweg, een paar huizen verwijderd van de boerderij van mijn ouders. Haar man Menno was in de oorlog gestorven. Hij was tewerkgesteld in Duitsland, in een kogellagerfabriek vlakbij Berlijn en kwam daar om bij een bombardement van de geallieerden, eind 1944, tegen het einde van de oorlog. Hanna was tijdelijk weer bij haar ouders in Grijpskerk gaan wonen en na de oorlog verhuisd naar het huis naast de klokkentoren. Ze kon het voor een zacht prijsje huren van de kerk.

De oude klok was, net als de kerk, in juni 1944 door een Duits bombardement verwoest. Ook de bomen rond de kerk waren niet meer te redden geweest. Het huis was, gek genoeg, ongeschonden gebleven, ook verder was er eigenlijk geen schade. ‘Toen het luchtalarm afging, waren we doodsbenauwd, we gingen zo snel mogelijk de schuilkelder in. Het duurde niet eens zo lang, misschien maar 5 minuten, maar de verschrikkelijke herrie van de laagvliegende vliegtuigen was angstaanjagend. Toen we eindelijk naar buiten durfden, zagen we dat Gait-Jan van verderop, die idioot, samen met zijn twee zoons, had doorgewerkt op het land omdat hij het hooi per se voor de regen wilde binnenhalen. Het is een groot wonder dat er geen doden zijn gevallen die dag.’, zo vertelde onze Derk, onze buurman een keer.

De ligging van de kerk was, zo buiten het dorp, onpraktisch, en eigenlijk was de oude kerk ook te klein geworden. Hij werd daarom niet meer herbouwd. Er kwam een nieuwe, midden in het dorp. Omdat er, vlak na de oorlog, gebrek was aan bouwmateriaal, werd bij de bouw zoveel mogelijk gebruik gemaakt van stenen van de oude kerk. De houten klokkentoren werd gerestaureerd en er kwam een nieuwe klok. Een enorm zwaar ding van 750 kilo, met een lang, dik touw waarmee de klok geluid kon worden. Hij was in gebruik genomen tijdens de jaarlijkse feestweek, waar, onder toeziend oog van het halve dorp en begeleid door veel commentaar, zes mannen en een grote takel er een flinke kluif aan hadden gehad om hem op te hangen. Hij diende voortaan om het begin en einde van de werkdag aan te geven. In ruil voor de lage huur luidde Hanna de klok, om 8 uur, 12 uur en 18 uur, elke dag, behalve op zondag.

Mijn moeder was met haar bevriend, ze wipten geregeld bij elkaar binnen voor koffie. Hanna had haar een keer verteld dat ze ‘s ochtends haar Friese staartklok aan de hand van de radio altijd vijf minuten te vroeg zette. Zo had ze, na het slaan van de huiskamerklok, tijd om haar Zweedse klompen aan te schieten, het heuveltje naar de klokkentoren op te klimmen en de klok te luiden.

Ik zag haar vaak bezig, met haar zandkleurige, halflange haar warrig om haar gezicht, haar bruine broek en beige bloes, gemaakt van een oud pak en overhemd van haar overleden man. Ze trok met regelmatige halen aan het zware touw. Ik kon wel zien dat het zwaar werk was. Na afloop was haar gezicht helemaal rood en was ze nat van het zweet. 

In de winter was het soms glad, dan nam ze een stok mee om niet uit te glijden bij de klim. Ook bij regen was het geen pretje, de klokkentoren was aan de zijkanten open en de jonge essen om het heuveltje boden nauwelijks bescherming. Ze mopperde er nooit over, ‘niet klagen, maar dragen’, zei ze altijd.

Bij het oogsten hielden we vaak wat voor haar achter. Dan legden we aardappelen of uien bij haar achterdeur. Verderop woonde een boer, Aldert, een goedlachse man met rood haar en sproeten. Hij had een stuk of 10 melkkoeien en een paar geiten en bracht haar eens per week een stukje vlees of een fles melk. Hij was een paar jaar ouder dan Hanna, een jaar of 40 denk ik, en volgens mij een beetje verliefd op haar. Veel succes leek hij niet te hebben. We zagen hem tenminste altijd binnen een half uur alweer terugfietsen.

Soms bracht ik haar ook wat aardbeien of ander fruit uit onze tuin. Dan mocht ik binnenkomen en kreeg ik thee met een tarwebiscuitje. Ze had prachtige kopjes, wit, beschilderd met roze en rode bloemetjes en een gouden randje. De bloemen op de kopjes stonden mooi bij de rode en oranje bloemen van de vloerbedekking en de zware, mosgroene overgordijnen. Ze hield van handwerken, op haar okergele leunstoel bij het raam lag een crème-bruin, zelfgehaakt kussen en op de bank slingerde meestal, naast een opengeslagen Margriet, haar rode, gehaakte stola die ze omsloeg als het fris was buiten. Voor de ramen had ze, tegen de inkijk, een halfhoog, gehaakt wit gordijntje. De vensterbank stond vol met bloeiende planten. Behalve mijn moeder en ik, en Aldert natuurlijk, kwam er niet veel bezoek.

Toen ik allang het huis uit was en midden in het dorp was gaan wonen, hoorde ik elke dag het vertrouwde luiden van de klok. Dan zag ik haar voor me met het dikke touw, met rode wangen van de inspanning. Ik kan me niet herinneren dat ze ooit heeft verzaakt. Wel zag ik dat ze soms haar schouders masseerde als ze dacht dat er niemand keek en haar rug werd elk jaar een beetje krommer. Het werk moest toch langzamerhand wel zwaar voor haar zijn.

Er werd besloten dat er een elektrische luidinstallatie moest komen, zodat Hanna kon gaan genieten van haar pensioen. ‘Ze gaf 40 jaar het ritme van de werkdag aan voor ons mooie dorp’, zei de burgemeester, ‘ze mag nu zelf stoppen met werken en genieten van haar welverdiende rust’. Hij gaf haar, namens de kerk en het dorp, als dank een bronzen replica van de klokkentoren. Op een tafeltje lag een grote, rode knop, nep natuurlijk. Hanna mocht de installatie officieel in werking stellen door daarop te drukken. Ze zag er klein en breekbaar uit in haar nette blauw-gebloemde jurk.

Hanna belde een week later. ‘Ik voel me wat moe’, zei ze, ‘ik kan je moeder niet bereiken, zou je willen vragen of ze me straks even wil helpen met het verplaatsen van wat potten in de tuin?’ We gingen samen bij haar langs. Toen we achterom liepen, was het rustig, té rustig. We vonden Hanna in haar stoel, ze leefde niet meer. Haar breiwerk was op de grond gegleden, de koffie op het tafeltje koud.

Ontvang maandelijks de nieuwste gedichten en korte verhalen

Wij doen niet aan spam! Lees meer over ons privacybeleid

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *